Sluitgewichten

Sluitgewichten worden ook pijl- of huisjesgewichten genoemd. In het boek 'Nederlandse gewichten van brons en messing' wordt de benaming sluitgewichten gebruikt, zo ook op deze website. Een sluitgewicht bestaat uit het huis: het buitenste gewicht, dat van een scharnierend deksel en een sluiting is voorzien, waarmee het huis afgesloten wordt. In het huis bevindt zich een reeks exact in elkaar passende gewichten, de zogeheten pijlen. Bij voormetrieke gewichten is de massa van het huis en van iedere pijl even groot als de daarin passende pijlen. Dat betekent dat de voorlaatste pijl en het kleinste gewicht een gelijke massa hebben. Het kleinste gewicht is overigens geen pijl, maar een massief gewicht dat sluiter of sluitstuk wordt genoemd.
Een sluitgewicht is compact en om die reden gemakkelijk te transporteren. Dat is een voordeel ten opzichte van andere gewichtsvormen. Men zou verwachten dat de gewichtsvorm het zoekraken van pijlen beperkt. Vaak ontbreken echter de kleinste gewichten, zodat een compleet sluitgewicht relatief zeldzaam is. Een groot nadeel van deze gewichtsvorm ten opzichte van de andere gewichttypen is, omdat alle gewichten tijdens het gebruik voortdurend met elkaar in aanraking komen, de grotere slijtage.

Sluitgewichten voormetriek, vanaf circa 1250 tot 01-01-1820
In de Romeinse tijd waren sluitgewichten al in gebruik. In Nederland worden Romeinse sluitgewichten zelden gevonden. In de late middeleeuwen, omstreeks 1250, verscheen deze gewichtsvorm opnieuw en ontwikkelde zij zich qua vorm en massa verder. Vanaf omstreeks 1500 bleef de vorm nagenoeg gelijk. De gangbare massa’s van voormetrieke sluitgewichten zijn: 16, 8, 4, 2, 1, ½ en ¼ pond. Er zijn ook kleinere en grotere exemplaren bekend, maar die komen sporadisch voor. De grotere sluitgewichten, vanaf 2 pond, zijn vaak voorzien van een hengsel. De huizen van de grotere voormetrieke sluitgewichten zijn meestal uitbundig versierd.

Sluitgewichten 1820-1870
Met de invoering van het metrieke stelsel per 01-01-1820 voerde Nederland een nieuw type sluitgewicht in dat geënt was op een in Frankrijk gangbaar nagenoeg onversierd model. Een metriek sluitgewicht uit de periode 1820-1870 bestaat uit het huis: het buitenste gewicht, dat van een scharnierend deksel en een sluiting is voorzien, waarmee het huis afgesloten wordt. In het huis bevindt zich een reeks exact in elkaar passende gewichten, de zogeheten pijlen. De indeling van een metriek sluitgewicht van 1 Nederlands Pond(Kilogram) is als volgt: huis 500 Wigtjes, pijlen 200, 100, 100, 50, 20, 10, 10, 5, 2, 2 en 1 Wigtje. Het kleinste gewicht is overigens geen pijl, maar een massief gewicht dat sluiter of sluitstuk wordt genoemd.
Metrieke sluitgewichten hebben een eenvoudige vorm, zijn glad afgewerkt, en het huis is, in tegenstelling tot het huis van voormetrieke sluitgewichten, niet versierd. De grotere metrieke sluitgewichten zijn ook niet voorzien van een hengsel. De sluitgewichten voor gewone en fijne weging werden in de periode 1820-1870 vervaardigd met een massa van 1 Ned. pond, 5 Ned. once, 2 Ned. once en 1 Ned. once. Tot nu toe zijn er zeven niet in de wet- en regelgeving genoemde sluitgewichten van 2 Ned. pond bekend. Slechts een van deze zeven gewichten is origineel compleet. Hoewel een sluitgewicht van 2 Ned. pond niet in het Koninklijk Besluit d.d. 08-06-1819 (Staatsblad no. 37) werd vermeld, adverteerde T.A. Nagel er in Amsterdam wel mee.

Na 1870 werden sluitgewichten minder geproduceerd en werden de laatste exemplaren en vervangende onderdelen in de jaren 1885-1887 gemaakt, waarbij opgemerkt dat omstreeks 1912 de laatste exemplaren herijkt werden.